lelie_van_dalen

Ego Flos

Ik ben een blomme
en bloeie voor uwe oogen,
geweldig zonnelicht dat, eeuwig onontaard,
mij, nietig schepselken,
in 't leven wilt gedoogen
en, na dit leven, mij
het eeuwig leven spaart.

Ik ben een blomme
en doe des morgens open,
des avonds toe mijn blad,
om beurtelings, nadien,
wanneer gij, zonne, zult,
heropgestaan, mij nopen,
te ontwaken nog eens of - lees meer...

mijn hoofd den slaap te biên.

Mijn leven is
uw licht: mijn doen, mijn derven,
mijn'hope, mijn geluk
mijn eenigste en mijn al;
wat kan ik, zonder u,
als eeuwig, eeuwig sterven;
wat heb ik, zonder u,
dat ik beminnen zal?...

'k Ben ver van u,
ofschoon gij, zoete bronne
van al dat leven is
of immer leven doet,
mij naast van al genaakt
en zendt, o lieve zonne,
tot in mij diepste diep
uw aldoorgaanden gloed.

Haalt op, haalt af!...
ontbindt mijn aarsche boeien:
ontwortelt mij, ontdelft
mij...! Henen laat mij,... laat
daar 't altijd zomer is
en zonnelicht mij spoeien
en daar gij, eeuwige, ééne,
alschoone blomme, staat.

Laat alles zijn
voorbij, gedaan, verleden,
dat afscheid tussen ons
en diepe kloven spant;
laat morgen, avond, al
dat heenmoet, henentreden,
laat uw oneindig licht
mij zien, in 't Vaderland!

Dan zal ik voor...
o neen, niet voor uw oogen
maar naast u, nevens u,
maar in u bloeien zaan;
zoo gij mij, schepselken,
in 't leven wilt gedoogen;
zoo in uw eeuwig licht
me gij laat binnengaan! Guido Gezelle - 17/11/1898 -

Ego flos campi, et lilium convallium = ik ben een bloem van het veld, een lelie der dalen (Hooglied van Salamo 2,1)

Terug naar literatuur.